De zeven bewegingskenmerken

Het nijntje Beweegdiploma werkt met zeven bewegingskenmerken. Deze zeven bewegingskenmerken komen in iedere les terug.

1. Verbinden: hierbij leert je kind twee bewegingen aan elkaar koppelen, dus direct achter elkaar uitvoeren. Je kunt twee dezelfde bewegingen achter elkaar aan doen of juist twee verschillende bewegingen.

Voorbeelden:
> Een aanloop nemen en smashen
> Een bal opvangen en weer weg gooien

2. Combineren: twee of meerdere bewegingen tegelijk doen.

Voorbeelden:
> Kijken waar de bal is, deze opvangen en weer weggooien.
> Een liedje zingen en tegelijkertijd klappen.

3. Reageren: een snelle reactie op een prikkel. Het liefst zo snel mogelijk. Jonge kinderen reageren nog niet zo snel. Kleuters hebben bijvoorbeeld nog 5 tot 10 seconden nodig om te kunnen reageren. Door allerlei opdrachten te geven die met reageren te maken hebben stimuleer je dat je kind snel leert reageren.

Voorbeelden:
> Stil staan als de juf in haar handen klapt.
> Springen als het rode lint omhoog wordt gegooid.

4. Ritme houden: Kinderen bewegen in hun eigen tempo! Sneller of extra langzaam bewegen is voor peuters en kleuters moeilijk. Tijdens de lessen van het nijntje Beweegdiploma wordt het ritme van je kind extra gestimuleerd.

Voorbeelden:
> Dansen op de muziek.
> Zelf ritme aan laten geven op bijvoorbeeld een tamboerijn en dan met passen volgen.

5. Oriënteren: dit gaat over lichaamsbesef en ruimtelijke oriëntatie. Je kind leert begrippen als voor, achter, naast, onder en boven. .

Voorbeelden:
> Rollen in verschillende richtingen of draaien in een schommeltol
> Tikkertje spelen, snel draaien en ontwijken van andere kinderen

6. Variëren: Bij variëren gaat het erom dat het je kind iedere oefening op verschillende plekken en in verschillende situaties kan uitvoeren. Tijdens de lessen van het nijntje Beweegdiploma wordt gestimuleerd dat kinderen met steeds wisselende materialen dezelfde oefening uitvoeren en ook met steeds andere kinderen samenwerken tijdens de oefening. De situatie wordt dus steeds aangepast, terwijl de beweging hetzelfde blijft.

Voorbeelden:
> Balanceren over een bank en dan vanaf de andere kant ook weer terug over de bank.
> Een parcours via staptegels heen én ook weer terug afleggen.

7. Evenwicht: in balanceren komen alle bewegingskenmerken terug. Pas als je goed balans kunt houden, functioneert een kind optimaal.

Voorbeelden:
> Op één been staan of stilstaan na een landing zonder om te vallen.
> Op een wiebel-object staan of zonder wiebelen over een balk lopen.